444. Kerstkaartenmysterie

Het loopt tegen Kerst. Het regent buiten. Ik heb geen zin om naar buiten te gaan. Mijn telefoon gaat. “Kan je de bestelde kerstkaarten op komen halen”, zegt een vrouw aan de andere kant van de lijn. “Ik spreek toch met Aad Meurs”, vervolgt ze. “Ja daar spreek je mee”, zeg ik. “Ik moet alleen nog stickertjes hebben met feestelijke dagen of zalig kerstfeest”. Ik hoor op de achtergrond de geluiden van een tv. “Spreek ik met mevrouw J.”, vraag ik het gesprek onderbrekend. Ik begrijp alleen niet waar het over gaat. “Kunt u mij uitleggen waar het overgaat”, vraag ik. “Iemand van de Zonnebloem heeft kaarten bij mij besteld”, legt ze uit, “en ik heb ze nu bijna klaar”. Ik weet niet waar ze het over heeft en vraag haar wie er heeft besteld. “Dat weet ik niet meer”, zegt ze. “Maar ik heb nog stickertjes nodig om het af te maken. Stickers met prettige feestdagen of zoiets”, herhaalt ze haar eerder antwoord. Gelukkig hebben wij een magazijn vol met stickertjes en weet mijn vrouw nog wat te vinden. “Fiets jij even die kant op”, zegt vrouwlief. Waarop ik mijn stalen ros uit de schuur trek.

Aangekomen bij de kaartenmaakster overhandig ik haar een aantal velletjes met stickers. “Fijn”, zegt ze, “ik bel je als ze af zijn.” Ik probeer het nog maar eens door te vertellen dat ik niet weet voor wie ze zijn. “Voor de Zonnebloem”, drukt ze me stevig op het hart. “Maar wie heeft ze dan besteld”, vraag ik haar nogmaals. “Een klein vrouwtje”, zegt ze nu, “ze is nogal gebekt.” Ik ga een aantal namen door van vrijwilligers die betrokken zijn bij de Zonnebloem van onze afdeling. Steeds is het antwoord: “nee” en dan “nee, die ook niet.” Ik begin inmiddels aan mevrouw te twijfelen. Heeft ze wel een opdracht gehad en waarom dan. “Ik ga er over nadenken”, geeft ze me te kennen.

Drie uur later gaat de telefoon. Ik heb het nummer inmiddels op mijn telefoon gewijzigd in de naam van mevrouw. “Ze zijn klaar, hoor”, zegt ze. “Maar voor wie dan”, vraag ik. “Dat weet jij toch wel”, antwoordt ze me. Nog steeds weet ik niet wie er heeft besteld. “Weet u wat ik zal doen, ik e-mail alle vrijwilligers en stel hen de vraag wie er heeft besteld.”

Ik stel mijn e-mail op en vraag aan de vrijwilligers wie er kaarten heeft besteld. Er komt geen positieve reactie op. Wel vragen: ‘heb ik iets gemist’ en ‘waar moet ik kaarten ophalen’. Ik kan er niets mee.

‘s Avonds om acht uur gaat wederom de telefoon. De kaartenmaakster belt me opnieuw. “Weet je al iets”. Ik kan er geen positief antwoord opgeven. “En weet u al iets” vraag ik. “Ja”, zegt ze, “het is een klein vrouwtje, ze woont hier in de buurt en is altijd nadrukkelijk aanwezig en is goed gebekt”. In mijn hoofd ga ik het rijtje vrijwilligers opnieuw af en weet van één die in haar buurt woont. Maar om nou te zeggen dat ze gebekt is en nadrukkelijk aanwezig, nee, dat is ze niet. “Ik kom er op terug”, geef ik aan.

De volgende dag bel ik met de vrijwilligster uit haar buurt. “Heb jij kaarten bestel bij mevrouw J.”, vraag ik. “Nee hoor, ik maak al mijn kaarten zelf”, antwoordt ze. Nu weet ik het ook niet meer. Een van de vrijwilligers geeft aan dat mevrouw soms een beetje in de war is.

Die middag word ik wederom gebeld. “Weet je al iets”, vraagt kaartenmaakster. “Nee”, antwoord ik haar. “Kom jij ze dan maar halen”, zegt ze, dan verstuur jij ze maar. Ze moeten nog wel betaald worden. Maar ik was helemaal niet van plan om dit jaar kaarten te versturen. Ik spreek af om ze dan toch maar op te halen.

Aan het eind van de middag fiets ik opnieuw naar het adres van mevrouw. “Ik snap er niks meer van”, zegt ze. “Iemand heeft het toch duidelijk aan mij gevraagd. Op de achterkant mocht ik mijn naam zetten.” Ik blijf het een vreemd verhaal vinden.

Die avond komt de secretaris van de vereniging bij mij langs. “Zijn het de kaarten die we van het Nationaal bureau zouden krijgen”, vraagt hij mij. Het verhaal wordt steeds ingewikkelder. Geef ze maar mee, dan breng ik ze wel rond bij de vrijwilligers.

Wanneer er de volgende dag wordt aangebeld staat er een klein vrouwtje voor mijn deur. Ik vraag haar uitnodigend binnen. “Heb jij bij de kaartenmaakster mijn kaarten opgehaald”, vraagt ze me. Ik geef aan dat ik die inderdaad had, maar inmiddels heb doorgeven. “We hebben er eerst drie kwartier naar gezocht bij de kaartenmaakster thuis”, zegt ze. “Toen ik haar vroeg of iemand de kaarten misschien had opgehaald, moest ze heel diep nadenken en toen viel jouw naam uit haar mond.” Ik vertelde haar dat het mysterie nu was opgelost. Het kleine vrouwtje gaat bij mij weg. Ik dacht dat het nu klaar was.

Op kerstavond gaat wederom mijn huistelefoon. “Spreek ik met Aad Meurs”, zegt de andere kant. Ik weet inmiddels wie het is. “Zeg, luister is”, zegt ze, “er liggen hier kaarten klaar voor Mery”. “Welke Mery”, vraag ik haar, “nou dat weet jij toch wel, Mery.” Ik denk diep na en vraag haar dan: “van het krantenuitdeelpunt”. “Ja, die”, zegt ze. “Weet jij waar ze woont?”. Ik heb geen idee. Dan schiet me te binnen dat ik één van haar jongens op Facebook heb. Ik besluit hem een Messengerberichtje te sturen. Daar wordt snel op gereageerd. Opnieuw is een mysterie opgelost. Soms denk ik, waarom weten zoveel mensen mij zo makkelijk te vinden. Aan de andere kant, als ik iemand kan helpen geeft dat een goed gevoel.

Fijne kerstdagen en voorspoedig 2021. Ik u wens heel veel geluk en bellen mag altijd, maar of ik ook de oplossing heb, weet ik niet.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.