91. Sintactiviteiten

In vervolg op Sinterklaasbloopers. Als Sinterklaas heb je het niet altijd makkelijk. Soms kom je in huizen dat je zo diep door de knieën moet dat de kans bestaat dat je jezelf met de staf naar boven moet hijsen. Anders was dat bij een bezoek in Maasland. Aangekomen op een zondagmiddag bij de voortuin van het te bezoeken gezin, komen we aan bij een hek dat is geïntegreerd in een pergola. De pergola is echter gemaakt voor letterlijk kleine mensjes. Als ik er mijn staf al niet rechtopstaand door heen kan krijgen, dan kan ik dat ook niet met mijter op. Dan gaan we niet naar binnen, is de conclusie. (We zouden dat natuurlijk nooit doen en gewoon naar binnen gaan) De vader van het gezin ziet zijn kans schoon om wat Pieten aan het werk te zetten. Hij overhandigt één van hen een zaag en geeft hem de opdracht om de pergola weg te zagen. Het duurt even voordat de eerste balk is doorgezaagd. Achteraf blijkt dat hij, de opdrachtgever, dit al veel langer van plan was, maar nu had hij een mooie aanleiding dit ook daadwerkelijk te doen en door te zetten.

Bij een bezoek elders nemen mijn Pieten de opdracht om de kadootjes maar naar beneden te halen, die door de bezorgPiet op zolder zijn verstopt, wat al te letterlijk. Ik zeg hen dat ze alles mee naar beneden kunnen nemen. Dan komt ook alles mee naar beneden, tot de nachtkastjes, het bed, het beddengoed, lampen etc. aan toe.

In de voorwaarden voor een bezoek staat dat er in huis niet mag worden gerookt als de Sint er is. Sinterklaas gebruikt zijn stem niet optimaal, zeg maar verkeerd, waardoor het lastig is om dit een hele dag is vol te houden. Wanneer ik met de Pietengroep bij een gezin binnenkom, trekt opa heerlijk aan zijn sigaartje. Ik kan niet zien of er tien of vijftien mensen in huis aanwezig zijn. Het ziet er blauw van de rook. Ik vraag aan opa of hij zijn sigaar buiten wil oproken, waarbij opa ineens ook een Sinterklaas stem krijgt. Hij wordt pisnijdig en gooit alles wat mooi en lelijk is mijn richting uit. “Wie denk je wel dat je bent?”, schreeuwt hij op blaffende toon. Ik antwoord rustig: “Sinterklaas, dat ziet u toch”. Dat is niet wat hij van mij verwacht. Ik vraag hem nogmaals vriendelijk of hij het laatste stukje van zijn sigaar buiten op wil roken, anders vertrek ik. De man wordt nog grover en vloekt naar mij. De groep die aanwezig is gaat zich er nu mee bemoeien en vragen opa dringend om even buiten te gaan staan, Met veel gemor en met de staart tussen de benen verlaat hij door de schuifpui de huiskamer om daar zijn sigaartje verder op te roken. Hij heeft er twintig minuten buiten gestaan in zijn overhemd en durfde mij niet meer onder ogen te komen.

Soms vind ik het leuk om de informatie niet alleen uit het gezin zelf te laten komen en ga ik zelf op onderzoek uit. Ik vraag dan bij andere familieleden of buren of zij iets grappigs weten over het te bezoeken gezin. Zo ook bij het gezin waar vader al drie maanden bezig is om zijn vijver waterdicht te maken. Na een dag is de vijver weer leeg gelopen en dat blijft maar aan de gang. Als ik bij betrokken mensen binnen ben, vraag ik of ik even naar de vijver mag kijken, waarop vader zegt: “Wie heeft er geluld?” Moeder maakt een beweging van, ‘van mij heeft hij het niet’. We lopen even naar buiten om te kijken. De schop staat nog in de tuin. De vader zegt het maar op te geven en zijn tuin een andere aanblik te geven. Als we weer binnen zijn en ik één van zijn kinderen bij hem roep, gaat vader naast mijn chauffeur zitten. “Wie is die snoeshaan?” vraagt hij aan mijn chauffeur. Mijn chauffeur hoort bij het spel en doet vrolijk mee. “Ik weet het niet”, zegt hij, “Sinterklaas stapte zo als hij er nu uitziet in mijn auto.” Maanden later sprak de man mij aan. Hij had van zijn buurman gehoord dat ik daar was wezen vragen of hij iets spannends wist.

Een aantal jaren heb ik bezoeken gebracht bij vluchtelingengezinnen. Via vluchtelingenhulp word ik gevraagd om even bij deze mensen naar binnen te gaan. Vluchtelingenhulp heeft de kadootjes gekocht. Elk kind en ook de ouders krijgen een klein aardigheidje. In één jaar moet ik vijf gezinnen bezoeken. Van te voren krijg ik de boodschap mee dat ik niet mag weigeren om mee te eten als men dat vraagt. Het is een belediging als ik zoiets niet aanpak en opeet. Men is bij vluchtelingenhulp kennelijk niet op de hoogte van het feit hoe lastig het is om iets tussen snor en baard naar binnen te schuiven. Als ik bij het eerste gezin binnen ben, mis ik de vader, waar wel een kadootje voor is meegenomen. Het schijnt gebruikelijk te zijn, dat als een hoogwaardigheidsbekleder komt voor de kinderen, de moeder daarbij aanwezig is en vader zich even terugtrekt. Na het overhandigen van de aardigheidjes word ik direct uitgenodigd om een stukje zoete zelfgebakken koek te eten. Even weet ik niet hoe ik hier mee om moet gaan. Ik breek er een klein stukje vanaf en propt dat tussen de harige hulpmiddelen naar binnen. Het is lastig om een stukje koek ter grootte van een kwartpunt van een taart van 24cm even naar binnen te schuiven. Mevrouw begrijpt het en pakt het overgebleven stukje in in aluminiumfolie. Na twee warme handen die mijn hand beetpakken, verlaat ik het gezin. Met de mensen van vluchtelingenhulp gaan we naar het volgende gezin. Zij zijn afkomstig uit Iran. De man van het gezin is kunstenaar en schildert. Als ik de man complimenteer en zeg dat hij prachtig schildert en geweldige schilderijen maakt, glundert hij. Hij haalt er één van de muur en geeft die aan mij. “Is voor U”, zegt hij en buigt als hij het aan mij geeft. Ook hier weet Ik niet goed hoe ik hier mee om moet gaan. Ik kijk naar de vrouw van vluchtelingenhulp. Zij redt mij uit de twijfel. “Sinterklaas mag geen kadootjes aannemen en geeft alleen”, zegt ze. De man hangt het schilderij weer terug. Geen teleurstelling en kennelijk een goed alibi. Bij zowel het derde als het vierde adres krijg ik eten toegestopt. Ook hier neem ik een klein stukje om de rest ingepakt mee te krijgen. Bij het vijfde adres ontkom ik niet aan het kopje thee, met een soort pannenkoekje. Een rietje is niet in huis, zodat ik druppelsgewijs de thee, die zo bitter is als gal, naar binnen moet zien te krijgen. Een aparte ervaring deze bezoeken. Het jaar er op viert de groep vluchtelingen een Sinterklaasfeest in het scoutinggebouw van Den Hoorn. Ik hoef niets te eten en houd het bij kadootjes uitdelen.

Bij een bezoek ergens in de polder worden we verzocht om vooraf even met vader te spreken in een schuur naast het woonhuis. Als we aankomen staat hij al te wachten. We worden meegenomen naar de schuur, waarop hij uitlegt wat er aan de hand is. Dochter Hanneke van acht jaar is twee dagen eerder thuis gekomen met het verhaal dat Sinterklaas niet bestaat. Vader is daar over zeer teleurgesteld. Hij vraagt mij om het op zo’n overtuigende wijze te doen dat ze weer gaat geloven. Ik beloof mijn uiterste best te doen. Vader gaat als eerste naar binnen en even later komen wij er achter aan. Al vrij snel weet ik om welk meisje het gaat. Ik vraag haar even de staf weg te zetten. Ik merk er niks van dat ze niet meer gelooft. Als ik haar naar voren haal en een negatief puntje dat ik in het boek heb staan als geheimpje met haar deel, merk ik al dat het helemaal niet zeker is dat Sinterklaas niet bestaat. Een paar dagen later krijg ik een e-mailtje van haar moeder. Ze had op school vertelt dat Sinterklaas echt wel bestaat en dat er hulpjes zijn, maar dat de echte Sinterklaas bij hen op visite is geweest. Zo laat je iemand in vijf minuten weer voor een jaar geloven.

Een school in Den Haag dat haar lokalen deelt met nog twee andere scholen, een combinatiecomplex, nodigt mij uit voor een bezoek op vrijdag 4 december. Dat is een gewaagd optreden. De kans dat er meer Sinterklazen rond die tijd rondlopen is ruimschoots aanwezig. Alles was gecheckt. Het gaat niet mis, had de directrice me laten weten. Dan heb ik mijn bezoek afgerond en wil ik weggaan als ik uit een andere deur ook een rode mantelfiguur naar buiten zie komen. Ik duik weg terug het gebouw in. “Een andere uitgang”, vraag ik aan de directrice. “Dat kan”, antwoordt ze. We lopen weer door het gebouw heen, waar ik opnieuw kinderen tegen kom die ik die ochtend ook al heb gezien. De chauffeur heeft de auto intussen omgereden en staat voor de andere deur te wachten. Ik ben net aan ingestapt als er bij de andere school ook een Sinterklaas naar buiten komt. De chauffeur doet als de wie-de-weerga haar jas uit en gooit deze over mijn hoofd. Als een razende rijden we de laan uit. Na enige tijd in het donker te hebben gezeten, mag ik weer zien waar ik ben. Dat was niet goed geregeld en afgestemd. Ik had er zo voor gewaarschuwd.

Mijn chauffeur heeft het met mij overigens niet altijd even makkelijk. We gaan ergens naar binnen, de chauffeur die tevens de penningen in ontvangst neemt, komt er als laatste achter aan. Zo ook bij een bezoek ergens in Den Hoorn. Ik zit al even binnen en heb al twee kinderen bij Sinterklaas geroepen. Bij de derde vraag ik aan het kind,”Wie is die man die daar aan de tafel zit.” Het kind kijkt naar mijn chauffeur en haalt zijn schouders op. “‘Kweet niet, Sinterklaas.” Verschrikt vraagt het kind aan zijn moeder wat die man aan de tafel doet. De chauffeur voelt zich niet op zijn gemak. Normale gezinsbezoeken duren doorgaans 20 minuten. Een huiskamer vol, zes kinderen en veertien volwassen gaan er eens goed voor zitten om te luisteren wat de Sint zoal over hen heeft te vertellen. Dat zo’n bezoek uit gaat lopen ligt voor de hand. Een chauffeur geeft ongeveer rond een kwartier een teken dat ik nog ongeveer vijf minuten heb. Soms gaat dat sneaky, andere keren tikt men op een horloge of duidt men met vingers aan dat het nog vijf minuten is. Met een sneer of quasi grappige opmerking probeer ik uit de tijd te lopen. Aan het einde van een drukke dag lopen we rustig een half uur uit. Bij mijn gasten wijd ik het aan het verkeer, maar de meeste mensen weten wel dat IK het ben die uit de tijd loop. Mijn chauffeur gaat al tijdig bellen dat het een kwartiertje later wordt of zelfs nog meer. Ik weet het, het maakt het voor een chauffeur een stuk makkelijker als ik me aan de tijd houd. Maar ik vind het zonde als zeker 5 december weer voorbij is.

Opnieuw heb ik weer een stukje uit mijn leven aan u toe vertrouwd. Het blijft leuk om e.e.a. vast te leggen en te delen. Ik blijf er mee doorgaan. Of ik volgend jaar nog Sinterklaas ben, laat ik van de tijd afhangen. Eén afspraak heb ik al staan voor 2016, die doe ik zeker, verder kijk ik het even aan. Het gaat immers niet in de koude kleren zitten.

84. Vluchtelingenattributen op het strand

Op vakantie in Griekenland. Kos-stad is de place-to-be. We huren er fietsen. In het prachtige plaatsje is het er prima fietsen. We fietsen op 5 oktober 2015 van Kos-stad naar Tingaki. Een mooie rit langs de kust. Er staat een beetje wind, maar dat is goed voor de verkoeling.

Ik pas mijn snelheid aan aan die van Wilma. Ze blijft wat achter hangen. “Je hoeft toch niet naar je werk”, zegt ze. Ze heeft gelijk. Op het gemak fietsen we de slechte weg naar Tingaki af. Er liggen kuilen en puin in en op het wegdek. Je komt ogen te kort om ook daad werkelijk in het juiste spoor te blijven. Midden op heeft men een nieuwe asfaltlaag over het oude heen gelegd. Daar is het redelijk fietsen. Als we Kos-stad net uit zijn en de eerste bocht richting Tingaki nemen, rijden we dicht langs de kust. Er liggen kapotgesneden rubberbootjes, zwemvesten ook, langs de vloedlijn. Verspreid over het strand zien we verder schoenen liggen van volwassen mensen, maar ook van kinderen, baby’s zelfs, kleding, een losgetrokken corset, een bh, sporttassen, autobanden en plastic zakken met kleding er in.

We stappen af om er even bij stil te staan. Aan de overkant ligt Bodrun. Zouden ze daar vandaan zijn gekomen? Ik zie de angstige gezichten voor me van mensen die zomaar het avontuur zijn aangegaan. Er is veel geld voor betaald. Waar komt men terecht? In gedachte zie ik de bootjes die van over zee komen. Een plastic spaan, blauwe steel en geel bladje, zie ik liggen op het strand. Heeft men het hiermee gered of is de boot naar de zeebodem en is de spaan later aangespoeld? Wie zal het zeggen. Aangekomen is het zaak om zo snel mogelijk het achterland in te vluchten. Men probeert zoek te raken of aan te sluiten bij medevluchters. Ook het ontvangend land krijgt heel wat voor zijn kiezen.

Nog steeds rijden militaire auto’s en politiebusjes langs de strandweg. In het achterland staan militairen op wacht. Ze groeten vriendelijk als je voorbij rijdt. Een jonge vrouw voor ons wordt door twee jonge militairen van top tot teen opgenomen. Het is er rustig men heeft niets anders te doen dan te groeten en te kijken. Dat doet men, met ogen op steeltjes.

In Kos-stad kom je zo goed als geen vluchtelingen tegen. Alleen bij het politiebureau staan er een aantal. Niemand heeft er last van. Men wacht er op registratie, heb ik begrepen.

We gaan eten aan het Dolfijnenplein (Politechniou). Als we net zitten komt er een gigantisch cruiseschip de haven binnen varen. Feestelijk verlicht en met muziek. Mijn gedachte gaan opnieuw terug naar de bootjes en zwemvesten die ik die middag heb zien liggen. Zo had het ook gekund. Waarschijnlijk voor minder geld en minder risico had men van de landen rondom de zee in kunnen schepen en mee kunnen varen. Het is waarschijnlijk geen optie, omdat registratie al plaatsvindt als je de boot op gaat. Dat wil men niet.

Dan wordt het wachten voor de vluchteling. Waar word je naar toe gebracht? Welk land wil je opnemen? Ben je wel gewenst? Er breken moeilijke tijden aan. Je zal maar in dezelfde schoenen staan.

Aan het eind van de week, mag ik weer instappen. Het vliegtuig brengt mij terug naar mijn veiligdom. Ik hoef die keuze niet te maken en mag me gelukkig prijzen. Ik wens het hen ook toe.

45. Detailhandel in mijn jeugd in Den Hoorn

Soms denk ik terug aan vervlogen tijden. Het romantische uit de tijd dat ik nog bij mijn ouders thuis woonde. We woonden met ons gezin aan de Looksingel in Den Hoorn. Eerst alleen de benedenverdieping, later toen de bovenburen waren verhuisd, kregen we de beschikking over het hele huurhuis.

Vanuit ons hoekhuis in de straat had je een mooi uitzicht over de polder. We keken over het platte glas over het water tot aan de voetbalvelden. Vanuit het zolderraam keken we op zondag met een verrekijker naar de verrichtingen van het eerste elftal van RKSV Den Hoorn.

Doordeweeks voeren de boten langs ons huis. Tuinarbeiders die hun westlanders voortduwden met een vaarboom. We zaten op een veilingkist langs het water als de file van vaarschuiten voorbijkwam. Tuindersknechten of de tuinder zelf die hun waren brachten naar de veiling aan de Hoornseweg. Soms mochten we een stukje meevaren, een enkele keer zelfs mee de veiling op. Barre tijden waren het. Allerlei groentes en fruit werd er vervoerd, komkommers, sla, tomaten, meloenen, radijs, bloemkool en rodekool. Een enkele keer kregen we een stukje groente of fruit van de schipper om dit thuis later weer in te leveren. Het was immers geen vetpot

De bakker en de melkboer kwamen nog aan de deur. Onze eerste melkboer was Bas de Vette, dan Toon Roessen en later zijn zoon Piet en als laatste Cees Harteveld. Melk kwam uit een grote ketel en werd in flessen getapt. Later werden de gevulde flessen door de uitbater zelf geleverd. De rekening werd eens in de week opgemaakt. Het kasboekje werd door de melkboer bijgehouden. De melkboer leverde ook biest voor wie het lustte. De bakker kwam aan de achterkant binnen. Joop Hoek en later Piet Warmenhoven. De achterdeur was los en er lag een briefje op het aanrecht, waar een mandje op stond. Op het briefje stond de bestelling. Eieren en boter werden geleverd door een vriend van mijn vader, Jan Konings. Een man die met een kar met daarop het woord ‘comestibles’, de ronde deed. Als we op zaterdagmiddag werden gewassen met het koude water uit de kraan kwam de heer Konings langs met zijn waren. Ook hij kwam altijd door de achterdeur naar binnen. Na een kopje thee en een lang praatje vertrok hij weer. In de wintermaanden vervloekten we hem. We stonden in ons blootje in de keuken om gewassen te worden en dan kwam hij binnen door de achterdeur, die direct de toegangsdeur van de keuken was. Als de achterdeur dan open ging sloeg de kou om ons lichaam. (Er was geen douche in het benedenwoonhuis, waardoor we zittend op het koude aanrechtblad werden gewassen.)

Op dinsdag en donderdag kwam de groenteboer langs. Op dinsdag Marius Bernöster. Hij duwde zijn trapfiets vaak voort. Naar mijn idee kon hij met zijn korte beentjes niet bij de trappers van de bakfiets. Later kwam er de groenteboer Koos van der Gaag met paard en wagen bij. Zijn paard, een dikke knol, heette Bles, dat weet ik nog wel. Als de man de straat uit was, was de straat een opper paardenstront rijker. Later werden paard en wagen vervangen door een auto. Een rossige groenteman kwam speciaal uit de Betuwe en reed door Den Hoorn om zijn waar te slijten. Weer later kwam Van der Windt langs, de groenteman uit Schipluiden, die met voornamelijk aardappelen en als bijproduct groente, Den Hoorn voorzag van de nodige vitamine en voedsel.

Op dinsdag hoorde je rond het middaguur Lorre Sien. Lorre Sien was een vrouwtje dat woonde in Siberië, een woonwijk in Delft. Ze schreeuwde door de straten en liep door poorten en riep dan: “Lorren, lorren, wie heeft er nog lorren?” Het kleine vrouwtje liep in de kleding die ze ophaalde. Een grote zak op een gebogen rug gaven aan dat het een zwaar beroep was. Eens in de twee weken kwam Pietje Olieboer langs. Menig keer moest hij worden geholpen als hij weer met veel te zware kannen petroleum de Hoornse brug op moest. Pietje, klein van stuk, vandaar de naam Pietje, van den Berg die met zijn petroleumkannen aan zijn stuur Den Hoorn voorzag van voeding voor de petroleumstelletjes. Het vlees werd hierop gestoofd. Langzaamaan sudderde het vlees in het vet, tot het uit elkaar viel.

Tweemaal in de week reed de schillenboer door de straten. De heer Koene uit één van de kleine zijstraten van de Dijkshoornseweg reed met een hondenkar door Den Hoorn. De hond was opgesloten in een hok naast de familie Van der Vaart aan de Dijkshoornseweg. Menig passant schopte of sloeg tegen de houten schotten, waarop de hond bijna door het hok heen kwam. Hij voerde een bel mee, waarmee de buurt werd gewaarschuwd dat hij er was. Nadat een dochtertje van hem was verdronken in het water van de Look hield hij op met ophalen. Deze gebeurtenis had een grote impact op het dorp. In mijn beleving was het hele dorp in diepe rouw.

De functie van schillenboer werd later overgenomen door de familie Schrier. Een grote familie die woonde in het Westerkwartier. Zij hadden wat land aan de Dijkshoornseweg. Hier liepen wat varkens en pony’s. De opgehaalde schillen werden in ketels gekookt en gevoerd aan de dieren die zij hielden. Ook zij kwamen met paard en wagen langs de deur. Met deze familieleden, toen in onze beleving, een zigeunerfamilie, mochten we altijd meerijden. Zittend achter op de kar tussen de schillen reden we het hele dorp door, om aan de Dijkshoornseweg te eindigen. Op deze plek staat nu de Kickerthoek, waar ouderen een mooi onderkomen en een fijn woongenot hebben. Weer later kwam Ton van Winden, op zijn fiets had hij een mand met een zak erin. Hier vervoerde hij de opgehaalde schillen. Bij zijn vader, aan de Woudseweg liepen zijn varkens. Die plek is nu de kazerne van de Brandweer.

Eenmaal per jaar bezocht Cees de kolenboer ons huis. Cees de kolenboer is het synoniem voor Cees van der Ende sr.. Mannen in zwarte corduroypakken en een zak over hun hoofd die hun nek beschermde, sjouwden de kolenzakken naar onze achterplaats. Het zwarte stof stoof in het rond als de zakken werden geleegd in het kolenhok.

Éénmaal per jaar ook kwam de scharenslijper, of -sliep, langs de deuren. Het was een bekende verschijning en je vertrouwde er toen je scharen en messen aan toe.

In de zomerweken kwam Willem, de ijsboer langs. Willem had een kunstbeen, hield zijn poot stijf en gooide dat been over zijn zadel van zijn ijscobrommer heen om op te stappen. Hij ventte het ijs uit voor LaVenezia uit Delft. Voor een kwartje kocht je een heerlijk ijsje. Ook de patatboer Harteveldt reed rond met een mobiele patatwagen. Later kreeg hij een standplaats tussen de R.K. Kerk en de Delftse Groenteveiling. Zwarte Joop stond in de patatkar. Hij kon rustig van 10 klanten tegelijk alle bestellingen onthouden.

In Den Hoorn had je meerdere ‘super’marken. De winkel van Cas Schilperoort die later overging naar de VeGe van Nic. Schenkeveld aan de Woudseweg en de Sperwer van Van Velzen aan het Koningin Julianaplein. Het was een winkel waar men nog schappen met losse bruine bonen en koffie had. Je mocht je waar zelf scheppen, waarop je dat in bruine papieren zakken meekreeg. Mijn moeder won er haar eerste buitenlandse reisje met een rijm dat ze had ingestuurd. Het werd Parijs, waar mijn pa en ma naar toe zijn gereisd. Later werd de Sperwer een 4=6. Je kocht er zegeltjes voor vier cent en kreeg er bij inlevering 6 cent voor terug. Achter in de Dijkshoornseweg had je er nog één. In eerste instantie gestart als melkwinkeltje door Kees Overgaag, werd deze nog even overgenomen door zijn zoon Aad. Nadien kreeg deze winkel een doorstart als ‘supermarkt’ door Jan de Vette, een Sparvestiging. Deze winkel werd voornamelijk door de buurtbewoners en inwoners van het streekgebied Sion bezocht.

Nadat Aad van Velzen zijn café verliet en in 1960 verhuisde naar het Koningin Julianaplein, kwam er wederom een Van Velzen in het pand. Jantje van Velzen uit Delft werd daar de eigenaar van. Hij startte er een speelgoedwinkel annex huishoudelijke materialen. Later werd de zaak overgenomen door Paul van Haaren, zoon van een ijzerhandelaar uit Delft. Weer later werd de zaak verkocht en deed het Chinees restaurant zijn intrede in Den Hoorn. In de zestiger jaren werd het pand van opa Bak, die was overleden, flink onderhanden genomen en vestigde Schipluidenaar Cees en Enoch van der Burgh zich op de hoek van de Hoornsewal en Dijkshoornseweg onder de naam: Corona, als elektronicazaak. Menig eerste tv-toestel in Den Hoorn is door hem aan de Hoornse bevolking verkocht.

Verder had je er nog de tabakswinkel van Lannetje van Velzen aan de Dijkshoornseweg. Lannetje, omdat zijn voorletters L.A.N. waren en de man klein van stuk was. Zijn eigenlijke naam was Leo. Zijn ietwat deftige echtgenote kon zich boos maken als men Lannetje zei. “Hij heet Leo”, sprak ze enigszins geaffecteerd. Later werd het ook het postagentschap. Thans is het de Primera van de familie Bouter en inmiddels heeft de tweede generatie Bouter de winkel verlaten en heeft het een nieuwe eigenaar. Naast de winkel van Van Velzen was een kleine werkplaats waar de aan de overkant van de straat wonende Toon Wilmer schoenen maakte. Bert Gerritsen was er zijn ‘leerling schoenmaker’. Even verderop, richting Hoornsewal, zat de smederij van Jan Groen. De smederij wasvan zijn vader Ot geweest. Hij verkocht er ook fietsen. Naast het bedrijf van Jan Groen zat het aannemersbedrijf van Toon (A.F.) Keijzer. Met zijn vier zoons, Jan, Joop, Ben en Ton een echt familiebedrijf. Bij de oude Toon Keijzer was ook de werkplaats waar hout werd geschaafd en gezaagd. De deuren stonden altijd open. Als je zaagsel wilde hebben voor jouw cavia of marmot mocht je gratis een zak scheppen en meenemen. Naast de aannemer Keijzer, het groentehalletje van Marius Bernöster en daar schuin tegenover de haarsalon van Tom Mollier. Eerder had de heer Van Galen in dezelfde straat er zijn nering als kapper. Daarnaast de bakkerij van Piet Warmenhoven. Als je de poort door ging naast zijn winkel kwam je in de werkruimte met de oven. In de winkel bediende zijn altijd deftige geklede vrouw de klanten. Zij hadden een mooie dochter, Carola. Naast de bakkerij had je het slachthuis en de slagerij van Van Rooijen. Vader Dries van Rooijen voerde er de leiding. Later is de zaak overgenomen door zijn zoons Lau en André. In 1960 werd de winkel heropend. Even verderop stond op de hoek van de Dijkshoornseweg/Pr.Beatrixstraat, de winkel van manufacturen en kleding van Cor en Toos van Dijk daarnaast had je de winkel in elektra, later een Doe het Zelf van Loek (Lampie) Loomans. Beide winkels zaten midden in de kern van Den Hoorn tussen de Dijkshoornseweg en de Hof van Delfstraat. De hoofdingang van het garagebedrijf van Gerard Kleyweg (GEKA) zat aan de Hof van Delftstraat, met een doorgang naar de Dijkshoornseweg. Ook een benzinepomp midden in het dorp was een druk bezocht punt. Toos Spek, die eigenlijk Van der Drift heette na haar huwelijk, bediende de pomp. Toos was een bekende voor iedereen. Aan het eind van de Hof van Delftstraat richting Dijkshoornseweg zat de winkel en het magazijn van Van Beek, een loodgietersbedrijf. Eerst deed vader Van Beek de zaken, later werd het overgenomen door zijn zoon Joop.

Als we verder de hoek om lopen en richting Sion gaan komen we in de Dijkshoornseweg het bedrijf van Benfried tegen. Het had een ingang aan de Dijkshoornseweg, maar ook aan de Looksingel. Ooit opgericht door Ben Lansbergen en Fried Koop. Het bedrijf levert spullen aan de tuinbouw. Met chauffeur Lau de Kok mocht ik regelmatig meerijden om meststoffen, buizen en andere materialen weg te brengen. Aan de voorzijde van de Dijkshoornseweg zat een benzinepomp, De Witte Raaf, Ton van Wijk is daar een tijd de beheerder van geweest. Daartegenover zat het meststoffenbedrijf van Goeijenbier, onder de naam Perguano leverde hij zakken met mest. De volgende ondernemer was het tuincentrum annex surfplankenhandel van Maarten Buijing. Maarten had nogal wat succes bij surfkampioenschappen en besloot om naast zijn planten ook surfplanken te gaan verkopen. Aan de overkant van het water, de Lookwatering, tegenover Buijing, de kleine aannemer Aad van Adrichem. Even verderop op de Dijkshoornseweg zat ‘de Scheepswerf’. Op een bok stond altijd een scheepje te wachten. Of het ooit zou worden afgemaakt, weet ik niet. Opgezet door Winkes en later overgenomen door Janus Bouter. Weer later werd er een lasbedrijf aan toegevoegd en wordt Cor van de Sluis er de eigenaar van. In één van de kleine zijstraatjes, de Willibrordusstraat, woonde mevrouw Co Verburg. Zij haalde kapotte kousen en panty’s op. Dat wil zeggen dat ze daar waar een ladder in zat weer netjes in orde maakte. Datzelfde werd gedaan door Mw. Vermaat. Direct tegen de Willibrordusstraat aan stond, tegen de sloot aan, een loods. Hier was het aannemersbedrijf Sperling gevestigd. Ook de aannemer Jan. Hendrik van de Meij heeft er jarenlang zijn domicilie gehad. Even daarvoor stond een groot woonhuis in één van de bijgebouwtjes probeerde men een patatzaak te vestigen. Dit bedrijf heeft er niet lang gezeten. Op een gegeven moment stichtte vader Preuninger er nog een autobedrijf met benzinepomp naast. Recht tegenover de Willibrordusstraat zat op Delfts grondgebied de boomkwekerij van de Gemeente Delft. De heer Kramer was er de beheerder van. De gemeente Delft onttrok hier al haar bomen die door Delft heen werden neergezet. Wat verderop in de Dijkshoornseweg stond het garagebedrijf van Piet Verhagen. Ook hij runde er een benzinestation bij. Later werd het bedrijf overgenomen door de familie Dijkshoorn en kwam KOFRA (Koos en Frans) ervoor in de plaats. In één van de zijstraatjes van de Dijkshoornseweg woonde ook de eigenaar van de Vishandel, Van der Eijk. Hij had zijn winkel aan de Verwersdijk, maar ook vanuit zijn woonhuis ventte hij zijn vis uit. Nog verder op had je de ketelhandel van Ben Groen. Als ik het me nog goed kan herinneren, woonde in het huis met het rieten dak, schuin tegenover de winkel van eerst Kees Overgaag, later Jan de Vette, de loonfrezer Cor Gerritse. Het huis was van Pruisken, hij huurde het. Van hem kan ik me nog herinneren dat hem een ernstig ongeluk overkwam toen hij de voetbalvelden van Den Hoorn aan het frezen was. Hij verloor er zijn been aan één van de frezen van zijn machine. Cor was vrijwillig bezig, maar door zijn ernstig ongeluk had hij geen inkomsten. Een verzekering die hij had keerde niet uit omdat hij op een zaterdag als vrijwilliger bezig was geweest. In 1957 verhuisde het gezin naar het dorp. Helemaal aan het uiteinde van Den Hoorn, aan de Noordhoornseweg,, Het Bonte Huis. Geer van Vliet zwaaide er de scepter. Later werd hij ook de pachter van het zaaltje, dat gebouwd was aan de gymzaal aan het Koningin Julianaplein.

Den Hoorn kende verschillende aannemers. Louis (Wiet) van Velzen, zijn werkplaats hebbende aan de Woudseweg. Het reeds eerdergenoemde bedrijf van A.F. Keijzer en de schoorstenenmaker/aannemer George Thoen. De laatste had zijn werkplaats op de hoek van de Woudseweg en de Lookwatering. In het pand was ook de verzamelplaats van het oud papier voor de voetbal. We gingen er vaak heen om tussen het oud papier te zoeken naar ‘vieze’ boekjes als de Lach. We namen dan ook de laatste Katholieke Illustratie en de Panorama weer mee naar huis omdat we die thuis niet konden betalen. Aan de Woudselaan zit nog een aannemer, in een andere tak van sport, Arie Harteveld. Het bedrijf werd opgezet in 1962. Deze aannemer nam grondverzet aan, sloot- en rioleringswerk. Duidelijk anders dus dan de huizenbouwers.

Aan het Koningin Julianaplein zat de kaas- en fijne vleeswarenwinkel van Arend van Geest. Na eerst zijn comnestibles met de mandenfiets te hebben uitgevent startte hij zijn winkel naast de Sperwer van Van Velzen. Van Geest kon uittekenen met een stompje sigaret in zijn mond. Hij had Gerard Schrader en Piet Koster in dienst die de bestellingen rondreed. Daar schuin tegenover had je de slijterij van Aad van Velzen. Na zijn café aan de Hoornsewal te hebben afgestoten, besloot hij met zijn vrouw een nieuwe zaak te openen aan het Koningin Julianaplein. Nadat Aad in 1970 was overleden, nam zijn dochter José de zaak over. Aan het Plein woonden nog twee bijzondere ondernemers. Of je het ondernemers mocht noemen weet ik niet echt. Zij waren kooplieden op de veiling, de gebroeders Van Marrewijk. Op de hoek van het Plein en de Prins Bernardstraat huisde het administratiekantoor van de heer Zwart. Menig Hoornse inwoner liet bij hem de belastingpapieren invullen. Aan de achterzijde van het Plein, de Koningin Wilheminalaan, zaten ook nog twee ondernemers. De verzekeringstussenpersoon Frans de Gier en aannemersbedrijf Ab Immers. De laatstgenoemde persoon is jarenlang voorzitter geweest de Stichting De Hoornbloem. Hij nam ook de uitvaartbegeleiding over van Toon Wilmer. Naar mijn mening was het goed dat hij oren had, anders had zijn hoed over zijn hoofd heen gezakt.

Eerst aan de Hof van Delftstraat later aan de Hoornsewal zat de fietsenzaak van Joop van Dalsem, die achter zijn zaak de werkplaats had. Joop was een bijzonder mens. Hij mocht je of hij mocht je niet. Dat sprak hij ook uit. Door zijn botte uitspraken durfde je soms met een lekke band niet eens naar binnen. Links daarvan de groenteboer/aardappelhandel Bert van Velzen. Op de hoek van de Woudseweg en de Hof van Delftstraat zat het schildersbedrijf van Theo van Beek sr.. De winkel aan de Woudseweg, de werkplaats aan de Hof van Delftstraat. Tussen de verfwinkel en groentehandel van Bert van Velzen zat een poort met daar achter de meelhandel van Hein van der Ende. Een stukje richting ’t Woudt huisde de fouragehandel Cor Tetteroo. Vrachtwagens hooi en stro werden er over de Woudse- en Hoornseweg vervoerd.

Op de plek waar nu de Kwalitaria zit, zat de winkel van Lau Bitter, het postagentschap en zaken als schoensmeer, borstels, lappen en zemen. Als de familie Bitter vertrekt neemt Toon Wilmer met zijn vrouw de zaak over en start er zijn schoenenzaak. Toon was overigens ook uitvaartbegeleider. De dragersvereniging van Den Hoorn assisteerde hem daarbij. Zijn opvolger Bert Gerritsen opende er vervolgens zijn schoenen- en sportzaak. Tegenover de winkel van Bitter stond de smederij van Casper van Dalsum. Later verhuisde de smederij naar de Hof van Delftstraat. Hier vestigde het bedrijf zich opnieuw, de smederij werd losgelaten en de ketelbouw kwam ervoor in de plaats. Naast vader Casper, zaten zijn zoons Jan en André in het bedrijf. Het pand dat midden op de Hoornesewal stond werd afgebroken. De toerit naar de Hoornsebrug, zoals wij die noemde, werd aanzienlijk verbeterd.

Aan de overkant van de weg, midden op het drukke kruispunt hadden Anna en Bertha Schenkeveld hun zaak. Als melkhandelaren liepen ze met hun fietsen. Aan hun fietsstuur hingen tassen met melkproducten, die ze probeerden uit te venten. Je kwam ze in alle uithoeken van het dorp lopend tegen. Hun winkeltje op het kruispunt werd vaak bevolkt door werkvolk dat er een biertje ging drinken. Af en toe werd er een patatje gefrituurd. We kochten er soms op zondag een ijsje of een snoepje voor kleine centjes. Een klein stukje de Rijksstraatweg op kwam je de houtzagerij, annex pallethandel van Dolf (A.F.) Hallensleben tegen. Aan de overzijde van het water, op het Balkengat, lag het hout dat werd verwerkt tot pallets.

Aan de overkant van het water op de Hoornseweg had je café Delfland van Nel van Halem en Bertus Corstens. Daarnaast de sigarenboer/kapper Piet Sosef. Naast zijn winkel ook de voorzitter van de EHBO-vereniging. Verder het slop in naar beneden zat de vrachtrijder Cor de Vreede. Hij had, dacht ik, één wagen waar hij bodediensten mee draaide. Daartegenover de Boerenleenbank. Van Mierlo was er de kassier. Met zijn grijs opstaande haren een persoonlijkheid in het dorp. De markante ‘bankdirecteur’ reed vaak op zijn brommertje met zwarte zijtassen door het dorp. Of hij dan het zwarte geld was op gaan halen is mij nooit verteld. Het filiaal van de Raffeissenbank was in handen van Jaap van Leeuwen aan de Looksingel. Hij voerde zijn bankzaken vanuit zijn woonadres. Later verhuisde de gefuseerde Boerenleenbank en Raffeissenbank als Rabobank naar de hoek van Looksingel/Hof van Delftstraat. Weer later naar het Koningin Julianaplein.

Terug naar de Hoornseweg. Even verderop richting kerk zat het bakkerswinkeltje van bakker L.E.F. van Velzen. Achter zijn winkeltje had hij de bakkerij. Twee huizen verder had je het woonhuis van tante Mien van Velzen. Zij verkocht religieuze voorwerpen, als kerkboeken, catechismusboekjes, kruisjes en religieuze kaarten en boeken en had tevens een manufacturenzaakje. Even verderop de kleding-, woninginrichting en manufacturenzaak van Joh. Vons. Verderop op de Hoornseweg misschien wel de grootste werkgever van Den Hoorn, De Delftse groenteveiling. De varende westlanders gingen na de kerk rechtsaf de brug onderdoor om vervolgens op een groot binnenwater aan te komen. Hier werden de eerder in deze blog genoemde gegroentes en fruit verhandeld. In de een strenge wintertijd was het een magnifieke ijspiste. Mijn vader heeft er met menig mooi Hoorns meisje zijn kunsten vertoond en schaatste met hen. Als laatste ondernemer op de Hoornseweg zat de suikerwerkfabriek van de heer Van Woerden. Deze zat nog verder richting Delft en lag naast de veiling van Den Hoorn. Tegenwoordig is het het Thomashuis dat is gevestigd in de oude oliemolen.

Gaandeweg kom ik wel tot de conclusie dat de familie Van Velzen wel een belangrijke bijdrage leverde aan de detailhandel van Den Hoorn.

Drie grote bedrijven namen een groot oppervlakte in in het dorp. Het transportbedrijf van Arie van den Berg, op de hoek van Dijkshoornseweg/Prinses Beatrixstraat. Het transportbedrijf en benzinepomp van Dirk van den Berg aan de Woudseweg en het tuinbouwtoeleveringsbedrijf BenFried aan de Dijkshoornseweg. Deze bedrijven waren prominent in het dorp gesitueerd. Het eerste werd een winkelcomplex en woningen en derde bedrijf huisveste nog een tijdje de meelfabriek Van der Ende en is nu mogelijk een nieuwe locatie voor een supermarkt. Het tweede bedrijf werd omgetoverd tot de bandenfirma Steegro.

Het medische ondernemerschap was o.a. in handen van dr. F.H. Reijnders. Hij had zijn praktijk in Schipluiden maar had ook patiënten in Den Hoorn. In Den Hoorn hield hij zijn spreekuur bij de Ammerlanen aan de Woudseweg. Op Den Hoorn woonde dr. Akkerman. Boven zijn woonhuis in de Hof van Delftstraat had hij zijn praktijk. Via een smalle trap kwam je bij hem boven. Had je wat aan je voet of been, dan was het lastig om in zijn praktijkruimte te komen. Later vestigde zich op de hoek van de Pr. Bernardlaan/Koningin Julianaplein de nieuwe jonge huisarts dr. A.M. van der Poel. Dr. Akkerman werd later opgevolgd door dr. De Weij Peters, een vreemde snoeshaan in mijn ogen. Nadat dr. Van der Poel was verhuisd naar de Hoornsekade, betrok De Weij Peters het oude pand van Van der Poel.

Of de verloskundige in die tijd ook een eigen ondernemer was weet ik eigenlijk niet. Maar kinderen kwamen ter wereld met behulp van de huisarts of door de verloskundige ‘juffrouw’ Jongeneelen. Menig kind is door haar handen gegaan.

Door het verhaal heen loopt nog één persoon die ik niet als ondernemer mag aanmerken, maar wel een bekendheid is, misschien wel dé bekendste Hoornese van die tijd, zuster Petronella, bijgenaamd zuster Pietje. Dat de naam Pietje kan afgeleid zijn van Petronella is één, maar waar het hier vaak ging om het controleren van de haren van de kinderen is twee. Zij zocht daar ‘Pietjes’, wat tegenwoordig de luizenmoeder doet. Aan te nemen valt dat zij daar haar naam ‘Pietje’ vandaan heeft. Vooral bij katholieken uit die tijd was zij een begrip. Ze bemande het consultatiebureau maar deed ook wijkverpleging en huisbezoeken. In haar lichtblauwe DAF reed ze als een vorstin door het dorp. Ze was altijd de voorste automobiliste in de file die ontstond. Snelheid zat er bij deze zuster totaal niet in. Ook richting geven deed ze niet als ze komende vanuit Delft de Schoolstraat in stuurde. “Ze weten toch dat ik daar woon”, zei ze dan. Menig keer heb ik gezien dat de auto moest worden geduwd naar het benzinestation van Kleyweg, omdat de zuster vergeten was te tanken. Eén keer, heb ik me laten vertellen, reed ze toeterend tien minuten lang door het dorp, omdat de claxon bleef hangen.

Wie ik nog bijna zou vergeten is De Gruyter. Weliswaar geen echte detaillist van Den Hoorn, maar deze detaillist nam wel een grote plaats in in het supermarktgebeuren. De winkel was aan de Oude Langedijk in Delft. Wekelijks kon je er je bestelling doen. Met een busje reed de bezorger de straten langs om zijn waren thuis te brengen. Wat ik echter nooit zal vergeten is dat deze Bossche winkelketen elke week weer aan het kinderen van de klant dacht. Men kwam altijd met ‘het snoepje van de week’. Kinderen van de klant ontvingen een aardigheidje soms in de vorm van een snoepje, andere keren met een knutselkadootje. Verder was het bij de Gruyter sparen, en dan met name kassabonnen. Men kreeg namelijk 10% korting bij inlevering van de kassabonnen.

De tijden zijn veranderd. Het intieme, kleine dat het dorp Den Hoorn had, is uitgegroeid tot een grotere plaats met veel meer inwoners. Waar je in het verleden iedereen bij naam en bijnaam kende is er door verkaveling van grond en nieuwbouw veel nieuwe ‘Hoornaren’ in het dorp komen wonen. Overigens is een Hoornaar iemand die later in het dorp is komen wonen. Een Hoornees is iemand die er is geboren of er zijn oorsprong heeft. (Ook baby’s waarvan de ouders op het moment van geboren worden in Den Hoorn wonen en die zijn geboren in een ziekenhuis zijn Hoornezen).

Zal de politiek straks bepalen dat Den Hoorn er nog meer huizen bij gaat krijgen als men er niet de ‘verplichte’ 50 maar 100 vluchtelingen hun woongenot gaat geven in het doorgaans vriendelijke dorp, dat nu in opstand is.

Ik weet het, de tijd kan je niet terugdraaien en willen we misschien ook niet, maar de herinneringen blijven en ik blijf ze koesteren.