289. De schaatstocht naar Vlaardingse moppen

Het belooft koud te worden volgens de gerenommeerde weervoorspellers. De ijsmeesters beginnen alvast in hun handen te wrijven. Zou het dan toch? Dit jaar nog? Bij ons? De voorspellingen zijn ernaar.

Het is 1963. Een super schaatsjaar. Lange winter ook en prima ijs, tenminste bij ons voor de deur. Vanuit ons huis is het de straat oversteken de ijzers onderbinden en gaan met die banaan. Wij, zoons, hebben geen superschaatsen. Vader heeft zo hier en daar wat bij elkaar gevaandeld. Zijn eigen schaatsen mag niemand aankomen. Tot op hoge leeftijd draait hij er zijn pirouettes mee. Kunstschaatsen is wat hij doet. ’s Avonds na het eten nog echt even de ijzers onderbinden. Een hoge schoen met losse ijzers die door boutjes onder de schoen moet worden vastgemaakt. Hij slijpt ook zijn eigen schaatsen met een wetsteentje, dat doet hij ook met mijn schaatsen.

Het is februari 1963. 10 jaar oud ben ik. Woensdagmiddag na schooltijd. Ik neem stiekem het besluit om naar Vlaardingen te schaatsen. Zeg er niets over tegen mijn moeder en wacht tot ze boodschappen gaat doen. Rond de klok van halfvier piep ik er thuis tussenuit. Met de Friese doorlopers in de hand steek ik de straat over om aan de rand van de sloot mijn schaatsen onder te binden. Ik ben geen held, maar heb altijd gehoord dat je een keer naar Vlaardingen moet gaan om moppen te halen, Vlaardingse Moppen. Een tamelijk broos ijskoekje dat te verkrijgen is bij Bakker Hazenberg. De bedoeling is om de koekjes heel te kunnen tonen aan het thuisfront als teken dat je er geweest bent, maar ook dat je goed kan schaatsen en niet bent gevallen, want dan heb je kruimels bij je. In een rode zakdoek worden de koekjes aan voorkant aan de broeksriem geknoopt.

Ik ga op weg en schuifel onder de brug bij George Thoen door, een brug waar in die tijd nog veilingschuiten onderdoor konden. Later is de brug gelijkgelegd met de weg en vroor het water nooit meer dicht. Dan onder de brug onder de Rijksstraatweg door, rechtsaf richting Schipluiden. Ik krabbel, want goed schaatsen kan ik niet. Aangekomen in Schipluiden is het een drukte van jewelste. Het is klunen over de valbrug die naar beneden is. Dan verder schaatsen. Op de vaart is een prachtig mooie ijsbaan gemaakt. Stoere mannen die pootje over de bochten nemen als ze in de baan rijden. Ik kan het niet, ga op mijn giechel als ik het probeer. Ik blijf er even staan kijken. Dan langs Molen Korpershoek het lange rechte stuk naar Vlaardingen toe. Hier en daar een wak, een man die er net is uitgehaald en met een nat pak naar de kant wordt gebracht. Gevaar? Ik zag het niet. Ik moet en zal die koekjes halen. Langs Vlietzicht, toentertijd nog in handen van de familie Schenkeveld. “Alsmaar rechtdoor”, zegt een man in een Manchester pak, als ik vraag waar je moppen kan halen.

Ik vraag nog even hoe laat het is als ik de koek- en zopietent op het ijs voor Vlietzicht voorbijrijd. Het is inmiddels halfvijf krijg ik te horen. ‘Je moet nog verder, hoelang nog?’, spookt het door mijn hoofd. Ik raak vermoeid en ben geen schaatser. Als ik aankom in Vlaardingen staat er een hele lange rij voor de winkel van bakker Hazenberg. Ik maakt met ontzettende koude handen, mijn schaatsen los, wandel de kant op en sluit mij aan achter de rij die staat te wachten op hun beurt.

Dan ben ik aan de beurt. “Een zakje moppen”, zeg ik tegen de vriendelijke vrouw met een wit schort aan en polsmoffen over haar handen heen getrokken. “Dat is dan….”en ze noemt mij een bedrag. (Hoeveel dat was, weet ik niet meer) Ik kijk er verschrikt van. Moet ik betalen dan? Ik dacht dat het net zoiets is als een medaille die je op gaat halen als je rit hebt uitgereden. “Ik heb geen geld bij me”, geef ik haar te kennen. “Dan krijg je niets mee”, zegt mevrouw, die opeens helemaal niet vriendelijk meer is. Ik kijk nog wat in het rond en zie mannen aan een bruin drankje drinken, zo ook de man die achter mij staat. “Geef die pik een zakkie moppe mee, wijffie”, zegt de man, “ik betaal.” “Doe er ook maar een zakdoek bij, want die zal ie ook wel nie bij zich hêbbe.” Ik vergeet hem te bedanken, ben er helemaal van ondersteboven. En zo mag ik met mijn moppen dan toch terug, dankzij een aardige Westlander.

Wanneer ik beneden aan de dijk mijn schaatsen probeer vast te maken, heb ik zulke koude handen, dat me dat bijna niet lukt. Ik krijg ze niet meer strak om mijn benen heen getrokken. Twee slagen schaatsen dan lig ik al onderuit, mijn koekjes stevig vasthoudend. Ik sta op en maak langzaam mijn volgende slagen weer terug richting Schipluiden. Vlak voor Vlietzicht breekt de veter van een van mijn schaatsen. Ik kan wel janken. Dat hele eind nog terug. Het is intussen donker geworden als ik nog bij Vlietzicht sta. Ik maak mijn schaatsen los en en hang ze om mijn nek. Al wandelend ga ik terug naar huis. Ik moet goed opletten voor dooiend ijs en de wakken.

Het is inmiddels zes uur en thuis staat de warme prak op tafel. Maar één van de jongens is nog niet thuis. Moeder Agnes weet niet waar ik ben. Ze is radeloos. Mijn vader zet een zoektocht in, bindt zijn schaatsen onder en rijdt richting Sion en weer terug, dan nog even richting Rijksstraatweg. Het is drama thuis. Mijn moeder heeft het niet meer, weet niet waar ik vandaan moet komen. Mijn vader is daar wat nuchterder in en zegt: “Hij loopt niet in zeven sloten gelijk en nu kan dat al zeker niet.” Maar ook hij is behoorlijk nerveus. Ze gaan eten en nemen zich voor om te wachten met het inroepen van hulpdiensten.

Huilend vervolg ik mijn schaatsreis. Het ijs raakt leger en leger. Etenstijd roept mensen naar huis. Dan rond kwart voor zeven kom ik al glijdend weer thuis. Vol trots stap ik met een betraand gezicht naar binnen, mijn zakdoek met moppen tonend. Maar thuis is het helemaal geen hosanna en die moppen interesseren mijn vader en moeder geenszins. Mijn moeder huilt als ik binnen stap. Mijn is vader is boos, ik krijg de wind van voren en een pets voor mijn kop.

Ik krijg die avond geen eten en moet direct naar bed. Ik heb iets gedaan wat ik absoluut niet heb mogen doen. De volgende dag is de de boze bui gezakt en krijg ik toch de complimenten. Mijn vader vertelt dan het stoere verhaal over de pijpen die hij ooit schaatsend heeft opgehaald in Gouda. De kleine pijpjes die op zijn pet hebben gezeten heeft hij bewaard in een doosje en komen tevoorschijn. We hebben toch allebei een grootse prestatie geleverd.

Twee jaar later val ik met een knal op het ijs. Ik heb lang last gehouden van mijn stuitje. Zelf schaatsen zou nooit meer mijn sport worden. Kijken naar schaatsen kan ik uren.