277. Een bijzonder kerstverhaal

Één ster staat stralend aan de hemel. Het is 24 december. Joris en Mary hebben hun boodschappen binnen en zijn van plan om er gezellige kerstdagen van te maken. Beide vaders en moeders komen eten. Joris moet nog een nachtdienst draaien in de beveiliging maar is op eerste kerstdag om zes uur ‘s morgens thuis.

Mary besluit die avond de kerk te bezoeken. De nachtmis houdt ze nog altijd bij. De rest van het jaar komt ze niet in de kerk en gelooft ze op haar eigen manier.

Om half tien wandelt ze naar de, in de kern van het dorp staande, kerk. Ze is niet de enige die een bezoek brengt aan kerk. Tussen haar buren en mensen van verderop uit de straat schuifelt ze over de brug. Ze zet er wat vaart in, heeft duidelijk geen zin om ergens achter in de banken plaats te nemen.

Als ze de deur open slingert ziet ze direct dat ze niet de eerste is. Op drie banken van achteren is nog een plekje tussen een ouder echtpaar en een jong meisje waarvan haar ouders in een bank achter haar hebben plaats genomen. “Goedenavond”, zegt Mary als ze zit. De man naast haar kijkt haar knorrig aan en zegt niets terug. ‘Gezellig’, denkt Mary.

De bel gaat, het koor zet het nummer The First Noël in. Voorafgaand aan meneer pastoor lopen drie akolieten, waarvan er een het stenen kribbe met het kindje Jesus in zijn handen heeft. Ze lopen naar de kerststal die naast het altaar is neergezet. Daar wordt het kindje Jesus neergezet tussen de andere beelden. De beelden hebben een voor een ’n opknapbeurt gehad, zitten weer goed in de verf en de beschadigde neus van de herder is weer aangevuld.

De pastoor en akolieten wandelen terug als Mary haar telefoon voelt trillen. ‘Zal ik ‘m pakken’, gaat er door haar gedachte. De oudere man kijkt haar kant op. “Je had hem ook thuis kunnen laten”, zegt hij. Ze slaat er geen acht op en is al wel blij dat ze haar mobieltje op trillen heeft staan. Ze probeert haar telefoon uit haar broekzak te pellen, dat gaat niet gemakkelijk. Ze moet er wat scheef voor gaan zitten en stoot daarbij de oudere man aan. Hij kijkt nu nog lelijker dan toen ze hem begroette. Wanneer ze haar telefoon te pakken heeft en op de display kijkt ziet ze nog net ‘anoniem’ staan, dan houdt het trillen op. ‘Wie kan dat zijn?’ vraagt ze zich af. En dat op kerstavond.

Ze stopt haar telefoon terug in haar jaszak en volgt wat er op het altaar gebeurt. Het koor zingt prachtige liederen, de kerstgedachte voelt ze binnenkomen. Een paar minuten later voelt ze opnieuw de trillende mobiel. Ze kijkt en ziet opnieuw ‘anoniem’. Welke gek doet dit. Het kan Joris niet zijn, ook zijn telefoon gaat altijd anoniem af, maar als hij Mary belt haalt hij dat er af. Ze stopt opnieuw haar telefoon terug in haar jaszak en luistert naar de mooie woorden van meneer pastoor.

Als de telefoon opnieuw afgaat vertrouwt Mary het niet. Ze durft haar telefoon niet aan haar oor te houden en te beantwoorden. “Mag ik even passeren”, vraagt ze aan de oudere man. Hij gaat staan en Mary schuift tussen het oudere echtpaar en de bank de bank uit. De mensen in de kerk kijken allemaal haar richting uit, maar dat heeft ze niet in de gaten. Buiten is de telefoon opnieuw opgehouden.

Mary wandelt terug naar huis. Midden op de brug gaat haar telefoon opnieuw af. Ze drukt op de acceptatieknop. “Mary”, zegt ze. “Harm Jansen, politie”, hoort ze zeggen. “Schrik niet, maar ik wil u vragen om direct naar het St.Annaziekenhuis te komen. Het gaat om uw man.” Mary wil nog van alles vragen, maar de politieagent vraagt om haast te maken.

Aangekomen in het ziekenhuis staat een agent al op Mary te wachten. “Kom snel mee”, zegt de agent. Door de gangen heen lopen ze snel naar de plek waar Joris is. Bij binnenkomst probeert Mary direct in contact te komen met Joris, maar dat is niet mogelijk. Hij ligt klaar voor de operatiekamer. Ze geeft hem nog snel een kus op de voorhoofd en ziet hem wegrijden.

Eenmaal uit het zicht wil Mary weten wat er aan de hand is met haar Joris. “Neergeschoten bij een overval op een juwelier”, zegt agent Harmsen. “De winkelier had de sleutel in het slot gestoken om af te sluiten toen hij is overvallen. Er ontstond een vechtpartij waar Joris later bij kwam. Er viel een schot, dat in zijn schouder is terecht gekomen. Ondanks het schotwond wist Joris de overvaller te tackelen waardoor wij de man hebben kunnen oppakken.”

Mary is zeer onder de indruk van de actie die Joris heeft weten op te brengen. “Hij is een held”, zegt agent Harmsen.

Na een operatie van ruim tweeënhalf uur rijdt Joris op het bed voorbij. Mary heeft een kopje koffie in haar handen, een schoteltje met kerstbrood staat op de tafel. Joris ziet zijn Mary en lacht. Zijn dichtgeknepen ogen geven aan dat hij nog niet helemaal wakker is. Mary wandelt met de verpleging mee naar zaal. Even praat ze met Joris. Als ze merkt dat hij het zat is, geeft ze hem een kus en gaat naar huis. Het is half één, Kerstmis is begonnen.

De volgende ochtend neemt ze al vroeg contact op met het ziekenhuis. “Het gaat goed met Joris”, zegt de zuster die de telefoon opneemt. Nog diezelfde ochtend rijdt Mary naar het ziekenhuis, het is de hele dag bezoek. Bij binnenkomst ziet ze een vreemde man aan het bed van Joris. “Rechercheur Van Stimmen”, zegt de man en steekt zijn hand uit. “Ik ben er voor een kort verhoor.” Met een van pijn verwrongen gezicht komt Joris in een zittende houding. Hij kust Mary vol op haar mond. “Zalig kerstmis”, zegt hij, “ik ben er nog maar het was wel spannend.”

“Wilt u ons even alleen laten”, zegt de rechercheur, “ik hou het kort”. Mary gaat weg en zoekt een koffieautomaat. “Uw man heeft mazzel gehad”, zegt de zuster die even naast Mary komt staan. “Tien centimeter naar links en hij had er niet meer geweest.” Mary knikt. “Wat heet mazzel, hij heeft vast de engel Gabriël op zijn schouder gehad”, zegt ze met een lichte lach.

Even later neemt Van Stimmen afscheid. “It’s your turn”, zegt hij, “fijne dagen nog.”

Mary blijft de hele dag in het ziekenhuis. Ook haar vader en moeder komen langs net als die van Joris. Mary mag mee blijven eten in het ziekenhuis. Haar Kerstdiner is een andere dan ze zich heeft voorgesteld.

De volgende dag gaat ze opnieuw vroeg op pad. In het ziekenhuis aangekomen treft ze agent Harmsen. Hij heeft een mooie fruitmand bij zich. “Als dank voor de inzet van Joris. We hebben een grote speler van diefstallen te pakken.”

In de loop van de middag komt er een vreemde man aanlopen. Mary kent hem niet. “Goudsmit”, zegt de man, “ik ben de juwelier, waar de overval op heeft plaatsvonden. Ik ben uw man eeuwig dankbaar”, zegt hij. Mary corrigeert hem “mijn vriend”, zegt ze. “Ik ben trots op hem”, zegt de winkelier, “en als dank mogen jullie een sieraad bij mij uitzoeken.”

Vlak nadat Joris uit het ziekenhuis is ontslagen wil hij terug naar de plek waar de schietpartij heeft plaatsgevonden. Hij wordt hartelijk ontvangen door Goudsmit. Daar valt hij op zijn knieën zoals hij ook op zijn knieën viel bij de overval, maar nu doet hij dat met een bedoeling. “Lieve Mary, wil je met me trouwen”, vraagt hij. Mary moet er van blozen en er loopt een traan over haar wang. Ze helpt haar Joris overeind, want dat gaat nog niet gemakkelijk.

Goudsmit leverde de trouwringen. Op 1 april het jaar erop trouwden ze. Het werd een fantastisch mooi feest. Hoe een vreemde kerst voor een mooie dag zorgde.